Imágenes de páginas
PDF
EPUB

w

vader der homerische goden en menschen er doet uitzien, alsof hij geen tien kon tellen. De Homerus van het napelsch Muzeum zingt: bij Mr. Vosmaer, tegenover blz. 1, staat zijn mond door oorpijn vertrokken. De apotheose van Homerus, naar een basrelief van het britsch Muzeum, is een werk van den tweeden of derden rang, zonder treffende schoonheden van geheel of van detail. De eenige goede gravure van deze soort is de afbeelding van het atheensch basrelief: Deméter en Perséphone.

Had men ons voor die onbehagelijke Hera, die stijve Athena, die nietszeggende Artemis, een halfdozijn lichtdrukken naar de londensche reliefs van het Parthenon in de plaats gegeven, wij zouden van aangenamer konditie geweest zijn. Het boek is duur genoeg, en die fotografien zouden het niet duurder gemaakt hebben.

Zeker zijn de gekleurde prenten, zwart op rood, beter. Maar wat kan het groote publiek daaruit leeren tot regt verstand van Homerus? Laat het waar zijn, dat de fabrieken te Volci hebben gewerkt naar atheensche modellen of overleveringen, die in de geschiedenis der grieksche kunst betrekkelijk hoog opklimmen. Zij leverden in elk geval slechts vermenigvuldigingen eener industrie, fabriekswerk uit de fabriek. Zoo sommige harer teekeningen door schoonheid uitmunten, andere doen aan javaansche wajangpoppen denken.

Wilde Mr. Vosmaer archaïsmen geven, hij had moeten putten uit de archaïstische afbeeldingen in Schliemann's boek over Mycene, uit Schliemann's trojaanschen atlas. Wat men van dien aard bij Schliemann vindt, is óók slechts kunstnijverheid. Maar het bezit de verdienste, werkelijk archaïstisch te zijn; werkelijk iets bij te dragen tot veraanschouwelijking van sommige plaatsen bij Homerus.

Nog beter echter zou het geweest zijn, met het oog op den general reader, voor dezen immers zijn vertalingen uit het grieksch bestemd, al die oudheden of woulbe-oudheden, waarbij de schijn óf van pedanterie óf van charlatanisme bijna niet te vermijden is, achterwege te laten en zich te houden. aan de beotische grafstatuetten van Tanagra. Misschien zijn deze niet ouder dan het tijdperk van Alexander den Groote;

maar hare populariteit is ongemeen; zij geven het grieksch kostuum, inzonderheid het vrouwelijke, uit de eerste hand; zij komen het voorstellingsvermogen van den hedendaagschen, niet geletterden lezer der homerische gezangen, door schoone kleuren te hulp. Pijnlijk, inderdaad, kontrasteren zonder onderscheid de illustraties van Mr. Vosmaer's Ilias, met eene uitgaaf als de stuttgartsche Tanagrabeeldjes.

Laten echter die verzuchtingen over hetgeen onthouden werd, ons niet onbillijk maken ten aanzien van hetgeen wij bekwamen! De beeldende kunsten staan nu eenmaal in Nederland niet hoog. Wij moeten blijde wezen, althans eene vertaalde Ilias te bezitten, die, wat het litterarische betreft, uitsteekt.

1879.

Een jaar slechts na deze aankondiging, geschreven toen van de vierentwintig zangen veertien of vijftien voltooid waren, zag van Mr. Vosmaer's vertaling de laatste aflevering het licht. Tevens verscheen sedert zijne voorrede: Homeros in Nederland, overgedrukt uit het tijdschrift De Banier, maar zoo vermeerderd, dat het opstel thans een dertigtal kapitale, kompres gedrukte bladzijden vult.

Den lof, aan de vertaling toegezwaaid, zou ik na kennisneming met het geheel nog willen versterken; doch niemand kan die smakelooze inleiding prijzen. Evenals van de platen geldt van haar, dat zij beneden het werk gebleven is. Het is niet mogelijk, over Homerus in Nederland een artikel op te stellen, bewijsplaatsen bij te brengen, en leesbaar te blijven; allerminst, wanneer het onderwerp en de stelselzucht eischen, dat men in het werk van voorgangers den meesten nadruk op de gebreken leggen zal. Wie dit onderneemt, en de kakografien van anderen berispt en uitschrijft, levert noodzakelijk zelf eene kakografie.

Hoe moet het in de elyzeesche velden Vondel vermaakt hebben, te hooren dat zijne alexandrijnen eigenlijk naar kip noch hen gelijken, maar zij „om andere redenen" toch goed zijn!

Hoe Da Costa met den elboog Vondel hebben aangestooten, toen het daarginds bekend werd, dat zijne klagt van Helena slechts uit daktylisch huppelende twaalfvoeters bestaat, en in den voorzang der Vijfentwintig Jaren, tot schade der nederlandsche poëzie, lange lettergrepen kort gemaakt worden!

Hoe moet Bilderdijk, vernemend dat hij zijn geheele voetenstelsel omverwierp,

toen hij zich juist en dichterlijk uitdrukte, beide mededichters uit de verte toegepinkt hebben!

Inderdaad, het zou beter zijn voor onze letteren, zoo Homerus onvertaald bleef, zelfs in hexameters, met de noodige afwisseling van daktylen en spondeën, dan indien ingebeelde jonge dichters uit zulk eene voorrede aanleiding moesten gaan nemen, zich de meerderen hunner meesters te wanen, en hun onvermogen in de kunst geregtvaardigd te achten door hunne eigenwijsheid in de prosodie.

[ocr errors]

,Eet jij nu," zeide de boer tot zijn zoon, het schoolvosje:

„Eet jij nu, met jouw wijzen kop,
De filosofische eiren op!"

Zelfverdedigingen, in aangelegenheden van technischen aard, hebben alleen belang voor het gilde der vertalers onderling, en doen Homerus buitenaf meer kwaad dan goed. De ijver, waarmede die heeren de deugden van elkanders werk beknibbelen, moet het publiek in de meening brengen, dat het lezen van Homerus de kleingeestigheid voedt en de ligtgeraaktheid opwekt; terwijl integendeel geen ander dichter, misschien, zulk een vrede over het gemoed doet komen, of zoo ongemerkt boven de aarde verheft.

[ocr errors]

Met leedwezen heb ik in de voorrede de toezegging gemist, dat de jongste vertaler, die met de Ilias zoo gelukkig slaagde, ons ook de Odyssea geven zal. Vechten voor zijne hexameters, dunkt mij, dit heeft hij nu in voldoende mate gedaan. Een beter middel om zijn stelsel ingang te doen vinden zal zijn, het andere groote homerische dichtwerk zoo voortreffelijk over te brengen, dat de tegenstanders zich van zelf gewonnen geven.

DANTE.

De Hel van Dante Alighieri. In de dichtmaat van 't oorspronkelijke vertaald door J. J. L. ten Kate. Met platen van Gustave Doré. Leiden, 1877. C. C. Fauriel, Dante et les origines de la langue et de la littérature italiennes. Parijs, 1854. Twee Deelen. Artaud de Montor, Histoire de Dante Alighieri, Parijs, 1841. Karl Witte, Dante-Forschungen. Heilbronn,

1877-79. Twee Deelen.

I

Het is alsof Goethe, toen hij in het laatste bedrijf van het tweede deel zijner tragedie de ziel van Faust naar den hemel dragen en engelen daarbij een lofzang liet aanheffen, niet alleen aan Dante's Komedie gedacht, maar den hoofdinhoud van deze in weinig woorden zamengevat heeft:

Gerettet ist das edle Glied

Der Geisterwelt vom Bösen:

Wer immer strebend sich bemüht,

Den können wir erlösen.

Und hat an ihm die Liebe gar
Von oben Theil genommen,
Begegnet ihm die selige Schaar
Mit herzlichem Willkommen.

Dit belangstellen eener liefhebbende, verheerlijkte afgestorvene, in het zieleheil van den verdoolden vriend haars harten,

eenmaal haar aanbidder, vormt de spil waar de geheele Komedie om draait. Beatrijs is het, die in den voorzang der Hel Virgilius afvaardigt als Dante's veiligen geleider; die bij het scheiden uit het Vagevuur Dante ontzondigt; die zelve hem het Paradijs binnenvoert.

Men kan de Komedie streng allegorisch, men kan haar bij voorkeur symbolisch verklaren. Doch in de eerste plaats is zij de geschiedenis van Dante's eigen hart, en allermeest uit dit oogpunt behoort zij tot het gebied der letteren. 1

In de voorlaatste zangen van het Vagevuur staat Dante aan deze zijde der Lethe-rivier; de uit den hemel tot hem gezonden Beatrijs aan gene. Het is het oogenblik dat Virgilius onopgemerkt verdwijnt, en naar den Limbus terugkeert. Zal Dante in de hoogste sferen toegelaten worden? Dit hangt van Beatrijs af. Zij verschijnt hem, omstuwd van engelen, die een bloemenregen over haar uitstorten. Een krans van olijvenbladen bevestigt om hare slapen een witten sluijer. Een groene mantel is om hare schouders geslagen. Om hare leden golft een vuurrood kleed. Rood, wit, groen: de drie kleuren van Savoye, thans die der vlag van het herboren Italie. Door eene verborgen kracht, die van Beatrijs uitgaat, meer nog dan door het getuigenis zijner oogen, herkent de dichter haar en gevoelt den reinen hartstogt zijner jeugd weder ontwaken.

Beatrijs' eerste woorden klinken vriendelijk en bemoedigend. Zij noemt Alighieri bij zijn voornaam. Dante!" zegt zij. Allengs echter wordt haar blik gestreng, hare taal scherp, hare houding die eener verontwaardigde koningin: "O ja, ik ben het, ik zelve, Beatrijs. Zie mij aan! Hoe durfdet gij herwaarts

1. Van de allegorische verklaring, welke door Virgilius de menschelijke rede laat vertegenwoordigen, door Beatrijs het geloof of de theologie enz., vindt men proeven in Ten Kate's aanteekeningen bij zijne vertaling der Hel. De zinnebeeldige, die in Dante's persoon het verborgen leven van ieder mensch zich laat weerspiegelen, is scherpzinnig en met kennis van zaken toegepast door J. H. Gunning Jr. in Dante Alighieri, Amsterdam 1870, en in Het leven der menschheid en des menschen eene Divina Commedia, Amsterdam, 1875. De novelle Beatrice, van W. P. Wolters, Leiden 1874, kan als inleidende proeve eener derde soort van verklaring gelden: de rationalistische.

« AnteriorContinuar »